Snijbiet of warmoes
Chenopodiaceae


Biet en snijbiet behoren tot de ganzenvoetfamilie of Chenopodiaceae* en tot de soort Beta vulgaris. Het zijn tweejarige planten die gekweekt worden voor hun wortels, bladstelen en bladeren.

We onderscheiden 5 variëteiten:

  • cicla, waartoe snijbieten of warmoes behoren,
  • esculenta, tuinbieten, geteeld voor de wortel,
  • rapa, voederbieten
  • altissima, suikerbieten
  • en de wilde voorouder maritima, ook strandbiet of zeebiet genoemd, die we van de Atlantische kust tot in India terugvinden.

Er zijn vroegrijpe bietenrassen en bewaarrassen. De kleur van de wortels varieert van roze naar rood, over geel tot paars en soms wit.
Ook hun vorm kan sterk verschillen. Die kan zowel rond zijn als afgeplat, lang of conisch.
Snijbiet kennen we vooral om zijn brede witte bladscheden en groene bladeren, maar er bestaan ook rassen met gele, roze en rode bladstelen en snijbiet die helemaal groen is. Deze is kleiner en verwant aan de wilde strandbiet.

Bestuiving

De bloemetjes van bieten zijn tweeslachtig maar de meeldraden verspreiden hun stuifmeel vóórdat de stamper vruchtbaar is. Ze zijn dus niet zelfbevruchtend ofwel autosteriel.
Bieten en snijbieten zijn kruisbestuivers: het stuifmeel van een plant kan dus enkel bloemen van andere planten bevruchten. Ze zijn ook anemofiel. Dat wil zeggen dat de wind de belangrijkste bestuiver is. Toch helpen ook insecten bij de bestuiving, met name tweevleugeligen en halfvleugeligen. Alle snijbieten- en bietenrassen kunnen met elkaar kruisen, ook suiker- en voederbieten en de wilde strandbiet.
Om kruisingen te vermijden, laten we 1 km tussen twee rassen van Beta vulgaris. 500 m volstaat tussen twee rassen die gescheiden worden door een natuurlijke hindernis, zoals een haag. In streken waar bietenzaad op grote schaal wordt geproduceerd bewaren we een afstand van 7 km.

Wanneer we twee rassen in dezelfde tuin telen kunnen we ze beurtelings afschermen met insectengaas. Bekijk voor meer details de module over isoleertechnieken in het ABC van de zadenteelt.

Teeltcyclus

Het eerste jaar telen we de zaaddragers op dezelfde manier als planten die voor consumptie bestemd zijn. Pas in het tweede teeltjaar vormen ze hun zaad.

Hoewel één moederplant heel veel zaad kan produceren, selecteer je toch liever een dozijn zaaddragers om een voldoende brede genetische diversiteit in stand te houden.

Bieten worden meestal in de herfst van het eerste jaar geoogst. Selecteer bij het rooien planten die overeenstemmen met de eigenschappen van het ras: kleur, vorm, groeikracht.
Borstel de meeste aarde van de wortels zonder ze nat te maken en snij de bladeren af boven de wortelhals. Bewaar ze daarna in zand om ze tegen vorst en licht te beschermen. De ideale opslagtemperatuur is 1°C, met een vochtigheidsgraad die schommelt tussen de 90 en 95 %. Controleer de wortels tijdens de wintermaanden en verwijder rottende exemplaren.

In streken met strenge winters is het noodzakelijk de wortels van snijbiet nog voor de eerste vorst uit te graven. Snij alle bladeren, behalve de middelste, af boven de wortelhals. Leg de wortels voorzichtig in een kist of pot met vochtig, maar niet al te nat zand en bewaar ze in de kelder.
Meestal kan snijbiet echter gewoon buiten overwinteren als de wortels genoeg ontwikkeld zijn. Wanneer het echt te koud wordt beschermen we de planten met een dikke laag mulch.
In streken met een zacht klimaat kan snijbiet ook buiten blijven op voorwaarde dat we laat zaaien: in augustus of september.
In de lente gaan we selecteren. Ontbloot de wortelhalzen en verwijder exemplaren die niet overeenstemmen met de kenmerken van het ras. Dit is echter niet de beste methode om zaaddragers te kiezen.
Je kan ze beter uitgraven, je selectie maken en ze daarna meteen weer uitplanten. Wortels die ‘s winters ingekuild waren planten we zo uit dat de wortelhals net boven de grond uitsteekt. Geef na het planten rijkelijk water.

Langzaam komen nu de bloeistengels te voorschijn. Ze kunnen anderhalve meter hoog worden, en hebben dus vaak ondersteuning nodig. Het proces dat de zaadvorming regelt is complex. In zones waar het verschil tussen dag- en nachtlengte niet groot genoeg is, is zaadvorming soms zelfs onmogelijk. Om zaad te vormen, hebben bieten immers lange zomerdagen nodig.
Zodra de eerste zaden rijp zijn, snijden we de bloeistengels af na het opdrogen van de morgendauw. De zaden zijn eigenlijk clusters: compacte vruchtkluwens van 2 tot 6 zaden.
Je kan ook alle planten in een keer afknippen maar dan bestaat het risico dat een deel van de rijpe zaden op de grond valt en verloren gaat.
Laat de zaaddragers in elk geval verder drogen op een goed verluchte en droge plek.

Dorsen, schonen en bewaren

Trek handschoenen aan en wrijf over de droge bloeistengels om het zaad los te maken. Je kan ze ook vertrappelen of met een stok dorsen.
Schonen doen we eerst met een grofmazige zeef die de grote resten tegenhoudt. Daarna met een fijnmazige zeef die het zaad tegenhoudt maar niet de kleine restjes. Ten slotte wannen we het zaad door erop te blazen of met de hulp van de wind. Zo verwijderen we de laatste restjes.
Noteer steeds de namen van soort en ras en ook het teeltjaar op een etiket dat je samen met het zaad in een zakje steekt. Opschriften op de buitenkant van het zakje worden soms ongewild weggewist. Enkele dagen in de diepvriezer maken de larven van bepaalde parasieten onschadelijk.
Zaad van bieten en snijbieten blijft 6 jaar kiemkrachtig, in sommige gevallen zelfs tot 10 jaar. Door het zaad in de diepvriezer te bewaren kan je deze periode nog verlengen.

*Recente systemen voor plantentaxonomie die zich baseren op de evolutie van erfelijk materiaal classificeren de Chenopodiaceae niet meer als aparte familie maar als deel van de amarantenfamilie (Amaranthaceae).

We use cookies to store your preferences of navigation on the website. We don't use any trackers or advertisers.

Close