Witte en rode kool
Brassicaceae


Witte en rode kool behoren tot de kruisbloemenfamilie of Brassicaceae, de soort Brassica oleracea en de variëteitengroep Capitata, ook bekend als sluitkool of kabuiskool.
Bij de soort Brassica oleracea horen ook koolrabi, broccoli, spruitjes, boerenkool, bloemkool en savooiekool.
Sluitkoolrassen kunnen verschillende kleuren hebben: groen, wit of rood en ook verschillende vormen: spits of rond. Sluitkool heeft een kenmerkend glad blad dat een vaste, gesloten krop vormt.

Bestuiving bij alle kolen van de soort Brassica oleracea

De bloemen van de soort Brassica oleracea zijn tweeslachtig. Dit wil zeggen dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen dragen. De meeste koolrassen zijn echter niet-zelfbevruchtend ofwel autosteriel. Stuifmeel afkomstig van de ene plant kan enkel bloemen van een andere plant bevruchten. Het zijn dus kruisbestuivers. Om een goede bestuiving te verzekeren kan je dus het best meerdere planten naast elkaar telen. Het zijn insecten die zorgen voor de bestuiving. Op deze manier garandeert de natuur een brede genetische diversiteit.

Alle variëteiten van de soort Brassica oleracea kunnen met elkaar kruisen. Daarom kan je de zaaddragers van verschillende kolen beter niet naast elkaar telen. Om kruisingen te vermijden, laten we minstens 1 km tussen twee rassen van de soort Brassica oleracea. 500 m volstaat als er zich tussen de twee rassen een natuurlijke barrière bevindt, zoals een haag.
We kunnen de rassen ook van elkaar scheiden met behulp van tunnels of kooien van insectengaas. Die kan je ofwel permanent gesloten houden met hommelnesten erin, ofwel beurtelings openen en sluiten. Raadpleeg voor meer details de module over isoleertechnieken in het ABC van de zadenteelt.

Teeltcyclus

Sluitkolen zijn tweejarige planten. We telen de zaaddragers op dezelfde manier als planten die voor consumptie bestemd zijn. Het eerste jaar vormt de plant een krop. Die moet overwinteren om het volgende jaar te bloeien.

Het tijdstip waarop we zaaien hangt af van de klimatologische omstandigheden, de overwinteringsmethode en de vroegrijpheid van het ras.
Als je de kolen wil laten overwinteren, zaai je het best tussen half mei en half juni; voor vroegrijpe rassen zelfs nóg later. Zo vermijd je dat te grote exemplaren in de herfst openbarsten. Kleinere, compacte kroppen komen beter de winter door.

In het eerste jaar selecteren we minstens 30 zaaddragers, want daarvan moeten er minstens 10 tot 15 gezond de winter doorkomen.
Bewaar alleen zaad van gezonde planten die je tijdens de hele groeiperiode hebt geobserveerd om alle kenmerken te leren kennen.

Selecteer de meest robuuste planten, die beantwoorden aan de kenmerken van het gekozen ras en de selectiecriteria: regelmatige groei, vorming van mooie compacte kroppen, kroppen die lang bewaren of juist vroegrijp zijn en planten die goed bestand zijn tegen de kou.

De winter is de gevoeligste periode voor de zadenteelt. Er zijn verschillende manieren om de planten te laten overwinteren. Hou bij de keuze van de methode rekening met het klimaat, de vegetatieperiode en de beschikbare infrastructuur.

In streken met strenge winters rooien we de kolen mét hun wortels al aan het eind van de herfst. Snij alle losse bladeren weg zodat alleen de krop overblijft. De kroppen moeten goed droog zijn en zonder aarde.
Bij lage luchtvochtigheid kan je de planten ingraven in een kelder met een aarden vloer. Is de luchtvochtigheid hoog, kies dan voor een vorstvrije kamer of zolder. Daar mag de temperatuur niet voor langere tijd onder nul gaan, al zijn kolen voor kortere periodes wel bestand tegen temperaturen tot -5 graden Celsius.
Controleer de kolen regelmatig gedurende de winter. De buitenste bladeren zijn gevoelig voor aantasting door grauwe schimmel of grijsrot (Botrytis cinerea). Verwijder zieke bladeren en andere rottende plantendelen onmiddellijk en ontsmet de wonden met houtas.

In milde klimaten kan je de kolen ‘s winters op het land laten staan. Dat geldt ook voor rassen die goed tegen de kou kunnen.
Je kan de planten in een zacht klimaat ook onder de grond bewaren. Leg ze in diepe geulen zodat de wortels iets dieper liggen dan de krop en bedek ze met aarde. De planten mogen elkaar hierbij niet raken. Bij strenge vorst beschermen we ze onder glas of we bedekken ze met een laag mest of dode bladeren.
Neem deze bescherming in de lente weer weg maar laat de planten gewoon in de grond. Ze groeien zelf door de aardlaag heen en ontwikkelen hun bloeistengel.
Je kan de zaaddragers ook behouden zonder de krop. Die kan dan naar de keuken. Oogst de kroppen bij droog weer aan het eind van de zomer, door ze aan de basis schuin af te snijden. Behoud enkel de stengels met de wortels.
Laat de snee een paar dagen opdrogen en ontsmet ze met houtas. Wil je nog meer zekerheid, bedek de wonde dan nog extra met wat entwas, zoals in de fruitteelt, om te voorkomen dat ze gaat rotten. Deze methode maakt het overwinteren gemakkelijker, maar de opbrengst zal lager liggen en de zaden zullen van mindere kwaliteit zijn. Die vormen zich in dit geval immers niet op de hoofdstengel, die normaal gezien de mooiste zaden oplevert.

Zaaddragers die de winter in de kelder of op de zolder hebben doorgebracht, kunnen tijdens het tweede jaar al in maart of april terug naar buiten.
Plant de kolen op 60 cm van elkaar in alle richtingen, en laat hierbij enkel de krop boven de grond uitsteken. De planten gaan nu nieuwe wortels aanmaken. Zorg bij het planten en tijdens de inworteling voor voldoende water.
Soms moeten we de bloeistengel een handje helpen om door de krop heen te groeien. Snij hiervoor de bovenzijde van de krop in kruisvorm open, 3 tot 6 cm diep naargelang de dikte van de krop. Let goed op dat je de groeitop binnenin de koolkrop niet beschadigt want daaruit ontspruit later de bloeistengel. Herhaal deze ingreep als de bloeistengel niet tevoorschijn komt.

De centrale bloeistengel levert de beste zaden. Om deze nog sterker te maken kan je zwakkere zijstengels verwijderen. Zo concentreert de plant al haar energie in de beste zaden.
De bloeistengels kunnen tot 2 m hoog worden. Zorg voor ondersteuning die je bevestigt aan de planten, want die worden erg zwaar bij de zaadvorming.

Oogsten, dorsen

Het zaad van de kool is rijp als de hauwen beige kleuren. Die lijken op kleine erwtenpeultjes. Zodra ze rijp zijn springen ze gemakkelijk open en verspreiden zo hun zaad.
Meestal rijpen de verschillende stengels niet allemaal even snel. Om geen zaad te verliezen kan je ze dus het best afzonderlijk oogsten, zodra de hauwen rijp zijn. Je kan ook de hele plant oogsten voordat alle zaden rijp zijn. Om het rijpingsproces te voltooien, laten we de planten drogen op een goed verluchte en droge plek, beschut tegen direct zonlicht.
Zodra je de hauwen gemakkelijk met de hand kan openbreken, kan je het zaad dorsen.

Leg de hauwen op een zeil of een stevige doek en wrijf ze stuk of sla erop tot ze opengaan. Je kan ze ook in een zak steken en daarop slaan, tegen een zachte ondergrond.
Grotere hoeveelheden kan je ook vertrappelen of er overheen rijden met een voertuig.
Hauwen die moeilijk opengaan bevatten waarschijnlijk onrijpe zaden die slecht kiemen.

Kies voor het schonen eerst een grofmazige zeef die de zaden doorlaat maar grote resten tegenhoudt. Gebruik daarna een fijnmazige zeef die het zaad tegenhoudt en de fijne restjes doorlaat. Verwijder ten slotte de laatste restjes door op het zaad te blazen. Je kan ook een beroep doen op de wind.
Alle zaden van de koolsoort Brassica oleracea lijken erg op elkaar. Het is bijvoorbeeld heel moeilijk zaad van witte kool van bloemkoolzaad te onderscheiden. Daarom is het belangrijk de zaaddragers en het gewonnen zaad van een etiket te voorzien. Schrijf daarop het ras, de soort en het productiejaar.
Schakel ongewenste parasieten uit door het zaad enkele dagen in de diepvriezer te leggen.
Koolzaden blijven 5 jaar lang kiemkrachtig, soms zelfs tot 10 jaar. In de diepvriezer kan je het zaad nog langer bewaren. Afhankelijk van het ras telt één gram 250 tot 300 zaadjes.

We use cookies to store your preferences of navigation on the website. We don't use any trackers or advertisers.

Close